Karel Mommers is geboren op 15 juni 1946 als vierde kind uit een gezin van zes.
Zijn vader, tijdens zijn beroepsleven Rijksbijenteeltconsulent, brengt hem grote voorliefde voor de natuur bij. Als verdienstelijk amateur leert hij zijn zoon ook de grondbeginselen van het perspectief- en stilleven tekenen.
Zijn moeder sterft kort na het kraambed van zijn jongste zus aan borstkanker. Karel is dan vijfenhalf jaar. Te midden van het verdrietige gezin koestert hij de herinnering aan de vredige aanblik van zijn ontslapen moeder. De natuur en haar dood zijn er onmiskenbaar de oorzaak van dat hij in zijn creativiteit nog steeds op zoek is naar schoonheid en troost.

“Luister naar mij, oh glorieuze heer Nergal.
Open alstublieft een kloof in de aarde
Dat Enkidou’s geest mag opstaan
En verslag uitbrengen aan zijn broer
Over de wetten van jouw rijk.
Nergal, de glorieuze heer, stemde ermee in.”

Karel’s middelbare school was een ramp. “Hij kan het wel maar hij doet het niet” wordt veelvuldig gebezigd. Pas veel later komt hij er achter dat hij een “beelddenker” (dyslectisch) is en dat “woordjes leren” bij hem niet op de gewone wijze plaatsvindt.
Hij leeft helemaal op wanneer hij theologie en filosofie kan gaan studeren. Na deze studie volgt nog een opleiding aan de sociale academie gericht op groepswerk. Na deze twee studies is een kunstacademie niet meer voor hem weggelegd en ontwikkelt hij zijn kunstenaarschap verder als autodidact.
Als docent levensbeschouwing vindt hij een vaste plek in het Middelbaar Onderwijs. Hij wordt tutor van nieuwe docenten en als vice voorzitter van de medezeggenschapsraad leidt hij de school door fusieprocessen.
Achter zijn woonhuis bouwt hij zijn atelier. Hij geeft cursussen beeldende vorming in centra voor kunstzinnige vorming, schoolt kunstenaars didactisch bij zodat ze bevoegd les kunnen geven. Tenslotte richt hij zijn Pansofia Instituut op waarbij hij zich richt op instellingen en personen die een specifieke vraag graag door hem laten uitwerken.
Beeldend bezig zijn verwoord hij als volgt:
“Sinds Voltaire wordt alles in de natuur, waaronder de mens, benaderd als een klok, beheersbaar tot in het kleinste onderdeel. Tegenover de tendens van beheersing van de natuur plaats ik de overgave aan de natuur. Als beeldhouwer en docent ga ik niet uit van het idee of de analyse, maar zoek ik, tast ik, maak ik met natuurlijke materialen mijn vormen.
Ik zou me daarom veeleer een Dingenmaker willen noemen. Zoals de oude Germanen hun Ding-vergadering hielden; waar ze alles be~paalden en ver~ordenden, waar ze hun leven democratisch in~richtten, zo be~paal ik met mijn beelden en werk mijn omgeving, mijn territorium, schep ik mijn autonome ruimte als een reactie op een mechanistisch wereldbeeld vol tegenstellingen. Deze tegenstellingen, contrasten heb ik tot uitgangspunt in mijn monumentale en cursorische vormgeving genomen.
Tegenstellingen tussen mensen, culturen en volken worden in rust geobserveerd, tegemoet getreden en bijeen gebracht. En ondanks het verwerken van verschillende materialen, hout en ijzer; de verschillende vormen, organisch en mathematisch, blijken de beelden toch een zekere rust uit te stralen. Mijn werk is een poging om door fysieke inspanning, mystieke overgave en een-zijn te bewerkstelligen.”