Karel Mommers

Beeldend kunstenaar

Biography 2

Ik ben een knotwilg. Een wilg met een groot gat. Ik ben een groot gat, donker, grijsgroen met op de een of andere manier blauw er in. Ik ruik allerlei aardgeuren; het kruid van hout. Ik voel dat ik een diagonaal gat ben. Ik ben geen rond gat maar een langwerpige opening. Ik hel voorover van linksonder naar rechtsboven.

Rechtsboven ga ik over, vereng ik, schiet ik in een punt en daar houd ik op opening te zijn. Hetzelfde is ook linksonder. Daar verander ik ook van kleur. Vanuit het midden van het gat zie ik dat ik daar grijsbruin ben. Bovenin ben ik zilvergrijsgroen. Ik hang over een sloot en boven die sloot ben ik tak. In die tak vlieg ik de lucht in en ga ik uiteen in heel
kleine sprietjes. Ik wapper daar in de wind, laat me wiegen in de wind. Ik loop van gat over in tak. Ik ben een plotselinge overgang van gat naar tak. Ik voel het als een draaiing van gat naar tak, van niets naar iets, van binnen naar buiten. Mijn handen en armen zijn de binnenkant van de bast en de overgang van binnen naar buiten. Mijn benen en voeten zijn de overgang tussen gat en wortels. Ik leef meer in de bovenkant van het gat dan aan de onderkant.

Ik sta op een slootkant. Schuin. De hoofd beweging is van aarde naar lucht. Maar op de een of andere manier rust ik ook op het water. Ik heb daar een verhouding mee. Het water ondersteunt mijn bast.

De opening in de bast zit aan de andere kant, niet aan de waterkant. Ik kan niet goed voelen bij welk punt in mij die diagonaal, van aarde naar lucht, zijn rustpunt op het water vindt.

Ik wil als wilg aan zowel de binnen als de buitenkant voelbaar blijven. Ik wil dat de mensen me als gat kunnen blijven voelen. Een wilg met een gat noem ik door dat gat pas wilg. Ik houd van die wilg in het veld. Een nietige, kleine boom, staande tussen hoge populieren, zich staande houdend op de rand van de sloot. Het meegaan op de wind en toch ook weer het tegen de wind ingroeien van takken en stam. Dat zoeken naar evenwicht vind ik zalig.

Wanneer voorbijgangers achteloos in het open gat van de wilg trappen, doet me dat pijn. Wanneer ze roepen; ‘kijk eens, hij is helemaal rot van binnen’, dan zou ik het gat met de bast willen omsluiten en zeggen; ‘klop dan maar eens hier tegenaan’. Ik wil liever betast worden in één beweging die zowel de bast en het gat tegelijkertijd meeneemt. Ik wil als complete vorm worden afgetast.

Ik vloei vanuit het land over in het water. Als ik dat van binnenuit wil voelen lukt me dat niet. Ik voel wel het water van buiten via de binnenkant van de bast, via de tak over het water weer de lucht in stromen. Ik voel me gat en vorm. Ik voel me als Henry Moore die om een gat aan het beeldhouwen is. Ik sta als gat niet op mezelf; het is een soort spier. Ik word bepaald door m’n bast. Voor het gevoel dat ik gat en bast tegelijkertijd ben, heb ik geen woorden. Ik vloei via mijn sapstromen met daarin opgenomen het water uit de sloot over van gat naar bast. In de bast zijn die stromen voor mij wel zichtbaar, in het gat niet en toch lopen ze door. Ik voel het als een geheel.

Zonder bast geen gat en zonder gat geen bast. Ik voel van binnen naar buiten en van onder naar boven. Het pulseert als een spier. Ik vind het aangenaam om dat gat van binnenuit naar buiten toe te voelen. Het is een fijne beweging.

Ik vind het heerlijk om m’n balans te zoeken op die slootkant en om aarde en water te voelen. De walplanten te zien en alles wat in het water leeft. Ook het zien van de verschillende kleuren, van groen naar blauw en de verbindingen daartussen in grijsgroen en grijsblauw onder in het beeld.
Iets dat bovenin nog een keer gebeurt. kleuren, van groen naar blauw en de verbindingen daartussen in grijsgroen en grijsblauw onder in het beeld. Iets dat bovenin nog een keer gebeurt.

Daar wordt het zilverachtig, zilvergrijsgroen doordat de lucht en de boom zich vermengen. Blauw dat allerlei tinten grijs in zich krijgt. Bij wilgen voel je altijd lucht. Lucht ontstaat bij wilgen van binnen uit.

Lucht bij wilgen noem je eerst wortels, dan bast, binnenkant – buitenkant, knotten, takken, bladeren en dan vanzelfsprekend lucht. Dat is één beweging. Een wilg is opgenomen in het landschap en het landschap stroomt door de wilg heen. Het transparante Hollandse landschap.

In een wilgenlandschap voel ik me thuis. En als ik me wilg voel en zeg, -dat ben ik-, dan weet ik hoe ik me wil realiseren. Hier voel ik me thuis, in dit landschap kan ik mezelf zijn, hier kan ik me uiten.

Als ze me vragen waar wil je wandelen, dan kies ik eerder voor het Dommeldal dan voor het Leenderbos.

© 2024 Karel Mommers

Thema door Anders Norén